4 mei: Psalm 23 en Etty Hillesum

Gisteren was het in de kerk de 4e zondag van Pasen, dat is in de traditie de zondag van de Goede Herder. Doorgaans wordt een gedeelte uit Johannes 10 gelezen, waarin Jezus zichzelf de goede herder noemt. En vaak wordt Psalm 23 gelezen of gezongen.
Vandaag is het 4 mei en denk ik aan de tallozen die gestorven zijn in de oorlog – in de kampen, op het slagveld, door het vuurpeloton of aan de honger; burgers en soldaten, mannen, vrouwen en kinderen. Flarden uit die Psalm spelen door mijn hoofd:

De Heer is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
(…)
Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want u bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.

Wat zeggen deze woorden ons op 4 mei?
Waar was die Herder met zijn stok en zijn staf, toen velen hem nodig hadden?

Dat was en is een vraag van velen, een vraag die in de theologie de theodicee wordt genoemd. Kort gezegd gaat het over de vraag hoe je, kijkend naar deze wereld en het kwaad daarin, kunt geloven in een goede God. Daar is na de oorlog ontzettend veel over gezegd en geschreven. Wie of wat is God na Auschwitz?

Mij helpen de woorden van Etty Hillesum in deze zoektocht. Zij was een jonge, joodse vrouw die in de oorlog dagboeken vol geschreven heeft, vooral over haar eigen psychologische en spirituele ontwikkeling. Ze is opgegroeid in een niet-religieus milieu, maar ontdekt gaandeweg haar eigen spirituele bronnen en schrijft openhartig over haar zoektocht, haar bidden, haar denken over God. Dit is geen theologie ná Auschwitz, ook niet vóór Auschwitz, maar oog in oog met Auschwitz. Want Etty was zich zeer bewust van haar mogelijk toekomstige lot. Zo schreef ze op 1 juli 1942:

 “O ja, die jasmijn. Hoe is het toch mogelijk mijn God, hij staat daar ingeklemd tussen de verveloze muur van de achterburen en de garage. Tussen dat grauw en dat modderige donker is hij zó stralend, zo ongerept, zo uitbundig en zo teer, een overmoedige jonge bruid, verdwaald in een achterbuurt. Ik begrijp niets van die jasmijn. Dat hoef je ook niet te begrijpen. Men kan nog best in deze twintigste eeuw in wonderen geloven. Dit is een wonder. En ik geloof in God, ook als de luizen me binnenkort hebben opgevreten in Polen.”

Voor Etty was God geen herder die haar met zijn stok en zijn staf zou beschermen tegen het gevaar. Nee, het was omgekeerd: zij wilde God beschermen. Etty roept God niet ter verantwoording voor zijn afwezigheid, maar ze draait het om: het is aan God om óns ter verantwoording te roepen voor onze ‘afwezigheid’, ons gebrek aan verzet en medemenselijkheid. Ze schrijft een ontroerend gebed in haar dagboek onder de titel ‘zondagochtendgebed’, op 12 juli 1942. Het is lang, maar elk woord is zó raak, zó veelzeggend, dat ik het hier grotendeels deel:

“Het zijn bange tijden, mijn God. Vannacht was het voor het eerst, dat ik met brandende ogen slapeloos in het donker lag en er vele beelden van menselijk lijden langs me trokken. Ik zal je een ding beloven, God, een kleinigheidje maar: ik zal mijn zorgen om de toekomst niet als evenzovele zware gewichten aan de dag van heden hangen, maar dat kost een zekere oefening. Iedere dag heeft nu aan zichzelf genoeg. Ik zal je helpen God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van tevoren nergens voor in staan. Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf. En dit is het enige, wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige, waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook er aan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal ook bij dit leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en dat we de woning in ons, waar jij huist, tot het laatste toe moeten verdedigen. Er zijn mensen, het is heus waar, die nog op het laatste ogenblik stofzuigers in veiligheid brengen en zilveren vorken en lepels in plaats van jou, mijn God. En er zijn mensen, die hun lichamen in veiligheid willen brengen, die allen nog maar behuizingen zijn voor duizend angsten en verbitteringen. En ze zeggen: mij zullen ze niet in hun klauwen krijgen. En ze vergeten, dat men in niemands klauwen is, als men in jouw armen is. Ik begin alweer wat rustiger te worden mijn God, door dit gesprek met jou. Ik zal in de naaste toekomst nog heel veel gesprekken met je houden en je op die manier verhinderen van me weg te vluchten. Je zult ook nog wel eens schrale tijden in mij beleven, mijn God, niet zo krachtig gevoed door mijn vertrouwen, maar geloof me, ik zal voor je blijven werken en ik zal je trouw blijven en je niet verjagen van mijn terrein.”

Mij helpt Etty’s godsbeeld: geen almachtige God boven of buiten haar, maar een kwetsbare God in haar. Het is aan óns om woning te bieden aan God, om ruimte te maken in onszelf, in ons leven, voor God. Dat klinkt misschien als een zware opdracht, maar er zit ook een andere kant aan: “ze vergeten, dat men in niemands klauwen is, als men in jouw armen is.” Met andere woorden: het kan weliswaar hard werken zijn om God in onszelf te laten huizen, maar het geeft ook een groot gevoel van geborgenheid en veiligheid.

Terug naar Psalm 23… kan ik daar vandaag, op 4 mei, iets mee?
Ik besef dat het voor velen een zeer dierbaar lied is, een houvast in bange tijden, een troost in verdriet. De Psalm heeft z’n kracht door de tijden heen bewezen. Alleen daarom al is dit een bijzonder krachtig en ontroerend lied.
Persoonlijk kan ik het beste uit de voeten met het beeld van een herder die voor de kudde uit loopt. Niet als beschermer maar als wegwijzer. Hij weet waar het groene gras en het koele water te vinden zijn. Of, in woorden die passen bij vandaag: hij weet hoe we vrede en vrijheid kunnen bereiken en beschermen. Dáár gaan al die verhalen in dat eeuwenoude dikke boek over. Over een vredig samenleven in vrijheid en veiligheid, met overvloed voor ieder, vol vreugde en bovenal liefde. Dát is waar de Goede Herder ons heen wil brengen. Aan jou en mij de keuze of we meegaan. Want anders dan de schapen worden wij niet gedwongen om te volgen. Je bent vrij om te kiezen. Dat gaan we morgen vieren!

Eén reactie

  1. Mooi Irene, het sluit aan bij wat ik in navolging van Jonathan Sacks afgelopen zondag zei: het gaat om onze verantwoordelijkheid. We zijn vrij, bevrijd om te kiezen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.