2017/10/15

15 oktober 2017, Protestantse gemeente IJsselstein

Mattheüs 22: 34-40
34 Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar.
35 Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde:
36 ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’
37 Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand.
38 Dat is het grootste en eerste gebod.
39 Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf.
40 Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’’

Overweging
Meester, wat is het grootste gebod in de wet?
De Wet, dat was de Tora, de eerste vijf boeken van onze bijbel.
En in die vijf boeken, zo heeft iemand eens uitgerekend, staan 613 regels.
Moet je je voorstellen dat je 613 regels moet onthouden! Dat is haast onbegonnen werk, en als het je al lukt, dan zie je toch door de bomen het bos niet meer.
Het was daarom heel gebruikelijk in Jezus’ tijd om die geboden samen te vatten. Of er een ordening in aan te brengen. Wat zijn de belangrijkste regels en welke zijn een nadere uitwerking daarvan?
Het was dus een gangbare vraag in die tijd: Rabbi, wat is volgens u het grootste gebod?
Waar draait het nou eigenlijk allemaal om in die 613 regels?

Uit deze vraag spreekt een behoefte aan helderheid, aan duidelijkheid. Die kan ook voor ons herkenbaar zijn. Er wordt zo ontzettend veel gezegd en geschreven over geloof en over God.
De één zegt dit en de ander zegt dat, de één gelooft zus en de ander zo, de ene bijbeltekst lijkt de andere tegen te spreken, en ook dominees en theologen zijn het lang niet altijd met elkaar eens… Je kunt makkelijk verdwalen in het dichte bos van kerken, geloofsopvattingen en religies.
Help ons, Jezus: wat is nou het belangrijkste? Waar gaat het nou eigenlijk om in de kerk, in de bijbel? Wat is de rode draad in mijn geloof?
Het gaat dus vandaag over de kern! Over datgene wat volgens Jezus het állerbelangrijkste was.

Hij citeert twee verzen uit de Tora.
De eerste is: “Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand.”
Deze woorden uit Deuteronomium 6 maken deel uit van het zogenaamde ‘Sjema’.
Het woordje “Sjema” betekent “hoor, luister”, en het verwijst naar de joodse geloofsbelijdenis: “Hoor, Israël, de Heer onze God, de Heer is de enige! Heb daarom de Heer uw God lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten.”
Deze woorden, het Sjema, worden nog steeds élke dag door orthodoxe joden twee keer uitgesproken, in het ochtend- en avondgebed. En joden hebben soms een klein kokertje op de deurpost bevestigd, de zgn. Mezoeza. In dat kokertje zit ook deze tekst, het ‘sjema’. Altijd als zij hun huis in- of uitgaan, worden zij dus herinnerd aan dit gebod: Heb God lief.

Het doet mij denken aan het vijfmaal daags bidden door moslims. Elke dag weer worden zij op vaste momenten en door vaste rituelen bepaald bij hun geloof. Ook christenen kenden en kennen natuurlijk dat soort dagelijkse rituelen: bidden bij elke maaltijd, bijbellezen na het eten, bidden voor het slapengaan.
Ik zie in mijn eigen leven hoe deze rituelen gaandeweg in verval gekomen zijn. De hoge frequentie en de vanzelfsprekendheid zijn verdwenen. Tegelijk zie ik wel de waarde ervan. Of het nou het Sjema is, het islamitisch gebed of de christelijke rituelen… door elke dag zo frequent te bidden, ontkom je er bijna niet aan. Aan dat geloof. Aan God. En dat is precies de bedoeling ervan: dat het geloof je hele leven doortrekt en bepaalt. Niet voor niets staat er: Heb God lief met héél uw hart en met héél uw ziel en met héél uw verstand.
Een beetje geloven, een beetje God liefhebben… dat kan blijkbaar niet. Geloven is niet iets wat je erbíj doet. Zoals een hobby een paar uurtjes in de week. Nee, het heeft te maken met je hele leven, met elke dag, met je doen en laten, met alles.
Ik moet bekennen dat de praktijk in mijn leven soms anders is. Geloof is niet altijd zo aanwezig, zo bepalend, zo invloedrijk in mijn dagelijkse leven. Vaak raakt het op de achtergrond, uit het zicht, in de marge…
Ik wil niet zeggen dat 5x per dag bidden of tweemaal daags het Sjema dé oplossing is. Of de kloosters met hun vaste gebedsvieringen elke dag. Maar ik zie er wel het nut, de waarde van in.

Terug naar die tekst: Heb God lief. Want wat wordt hier eigenlijk van ons gevraagd?
Het gáát niet om dat dagelijkse bidden. Dat is niet het doel. Het gaat ook niet om woorden, om zeggen hoeveel je van God houdt, om je geloof belijden met prachtige teksten of God loven en prijzen…
Het is heel simpel: God liefhebben betekent in de Tora dat je je houdt aan zijn geboden.
En Jezus zelf zegt precies hetzelfde:
“Als je mij liefhebt, hou je dan aan mijn geboden.
Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft mij lief.” (Joh. 14: 15, 21)
Liefhebben in de Bijbel heeft niks te maken met lief vinden. Met gevoelens van genegenheid en sympathie.
Liefhebben in de Bijbel is doén, handelen. Als je God wilt liefhebben, dan leef je naar de richtlijnen die hij geeft. En dat brengt ons bij het tweede gebod, dat gelijk is aan het eerste: “Heb je naaste lief als jezelf.”

Het dagelijkse bidden, het dagelijkse Sjema, de mezoeza aan de deurpost, het bijbellezen na het eten, het bidden vóór de maaltijd, geloofsbelijdenissen en liederen en kerkdiensten… alle rituelen die we maar kunnen bedenken zijn hiérop gericht: de liefde voor je naaste.
En ook hier geldt wat ik net al zei: je hoeft je naaste niet aardig of lief te vinden. Het gaat er helemaal niet om wat je voor hem of haar voélt! Nee, het gaat om dáden. Om daden van liefde.
Dit vers – heb je naaste lief als jezelf – komt uit Leviticus 19, en dat hele hoofdstuk staat vol met praktische handvatten, richtlijnen hoe je met elkaar moet omgaan. Steel niet, lieg niet, bedrieg niet. Zorg voor de vreemdeling, de wees en de weduwe, de kwetsbare medemens. Wees eerlijk, wees goed voor elkaar.
Christelijk geloof is in de kern een heel praktisch geloof. Een geloof van daden. Van liefde die zichtbaar en tastbaar wordt in ons handelen. Niet alleen naar de mensen toe die we lief vinden. Nee, naar iéder mens die ons nodig heeft. Naar ieder mens die wij op onze weg ontmoeten.

Liefde voor God en liefde voor je naaste zijn zó verweven met elkaar dat je ze nauwelijks kunt onderscheiden. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Als je je naaste liefhebt, heb je God lief. En als je God liefhebt, heb je je naaste lief.
Dat betekent dus dat je nóóit in naam van God, uit naam van je geloof je naaste kunt krenken, beledigen, pijn doen, kwetsen, laat staan doden.
En toch gebeurt het…
Met een beroep op God, op geloof doen mensen elkaar tekort.
En laten we dan niet alleen met de vinger wijzen naar terroristen die Allahu akbar roepen.
Ook onze eigen traditie is niet onschuldig.
De manier waarop zending bedreven werd en soms wordt – zonder enig respect voor de ander, de manier waarop kerken soms mensen uitsluiten vanwege hun opvattingen, levenswijze of seksuele geaardheid, de manier waarop gelovigen soms elkaar veroordelen op grond van hun geloofsovertuiging… laten we daar kritisch op zijn. Kritisch ook op onszelf.
Omdat steeds opnieuw, telkens weer en altijd dat grootste gebod leidend is. Dát is de kern en dát bepaalt hoe je met alle andere regels, opvattingen en zaken omgaat: de liefde voor God en de liefde voor je naaste.

Heb God lief.
Heb je naaste lief. Als jezelf!
Die woorden komen aan het einde. Maar eigenlijk horen ze aan het begin.
Het begint met liefde ontvangen. Je geliefd wéten.
Johannes schrijft: “Het wezenlijke van de liefde is niet dat wíj God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad.” (1 Joh. 4: 10)
Jij bént geliefd. Door God. Niet omdat je mooi en goed en knap en wijs en liefdevol bent. Nee: je bent geliefd. PUNT. Onvoorwaardelijk. Dát is de basis.
Ik had er misschien mee moeten beginnen. Want als we deze basis vergeten, dan wordt het liefdesgebod loodzwaar. Dan voelen we ons overvraagd. Dan hebben we misschien het gevoel dat we altijd tekortschieten. Dan zijn we alleen maar bezig met geven, geven, geven, en rennen we onszelf voorbij.

Ik ben geliefd. Dat is de basis.
Misschien iets om 5x per dag tegen onszelf te zeggen.
Om in een kokertje aan de deurpost te stoppen, zodat je er elke dag aan herinnerd wordt.
Ik ben geliefd.
Hoe ik ook ben, wat ik ook doe, welke fouten ik soms ook maak, hoe zeer ik soms ook worstel en struikel, ik ben geliefd.
Ik ben.
Ik mag er zijn.

Het begint bij de liefde van God voor jou, voor mij, voor ieder mens in deze wereld.
Vanuit die basis – ik ben geliefd, ik mag er zijn – kunnen we veel geven.
Zonder op te raken, leeg te worden.
Ik wens ieder van ons die stevige, liefdevolle basis in het leven toe.